Het huidige voedingsprobleem bij melkkoeien
Melkkoeien bereiken topproductie op derde lactatie, maar de gemiddelde leeftijd is slechts 4 tot 4,5 jaar.
Het succes van de lactatie hangt grotendeels af van een vlotte opstart zonder al te veel metabole problemen.
Hiervoor is een stressvrije transitievoeding van essentieel belang. De overgang van de droogstand naar opstart van de laktatie is een uitdagende periode gezien de vele veranderingen zowel in de fysiologie als in het metabolisme van de hoogproductieve melkkoe.
.
1. Transitievoeding op maat van de behoefte
70 tot 80 % van de ziektes ontstaan in de transitieperiode: de periode van drie weken voor het afkalven tot vier weken na het afkalven.
Om de NEB (negatieve energiebalans) zoveel mogelijk te beperken in tijd en grootte moet het ketose-risico zo klein mogelijk zijn. Vervetting tijdens de droogstand moet vermeden worden evenals verstoringen in energiemetabolisme na de kalving.
Cruciaal is dat de drogestof opname ofwel Dry Matter Intake (DMI) voor de kalving zo hoog mogelijk blijft zonder evenwel teveel energie aan te brengen, hiervoor is stro een uitgelezen product, evenwel selecteert de koe dit uit. Concreet kan men uitwendig goed zien of de droge stof opname hoog genoeg is : de pens moet altijd goed gevuld zijn maw. een penscore 4 ( 1-5 ) ( groeve tussen de ribboog en heup is niet zichtbaar )
Bij een goede transitie zakt de drogestof opname bijna niet rond de kalving. Hierdoor zal de koe ook vlotter opstarten en sneller terug beginnen eten na de kalving.
Wanneer er tijdens de droogstand te weinig droge stof opgenomen wordt , treedt er zelfs al tijdens deze fase ketonemie op. Hierdoor wordt de eetlust nog verder onderdrukt met alle negatieve gevolgen vandien.
2. Voeding afstemmen in fases
De basis van een probleemloze opstart begint al bij het droogzetten.
Aangzien de droogstand eigenlijk de belangrijkste periode is in het laktatieproces dient hier de nodige aandacht aan besteed te worden.
Concreet dient een droogstand ongeveer 2 maand te duren. Alleen dan kan de koe voldoende herstellen ( vb teruggroei van hoorn in de klauwen, regeneratie melkklierweefsel).
Hiervoor wordt de droogstand best onderverdeeld in twee fases : nl far-off ( 60-21 dagen voor kalven) en close-up ( 21- 0 dagen voor de kalving). In de far-off is het belangrijk dat de koe niet te veel energie opneemt en toch voldoende droge stof opname. Ook de opname van Ca en K dient beperkt te worden. Hierdoor is stro een goed product om de energierijke maïs te ‘verdunnen’.
Droogstandsrantsoen
FAR-OFF: 60 – 21 dagen voor het kalven
12-14 kg DS opname / dag
750 VEM / kg DS = 9000 VEM / dag
12% RE – 1400 gr eiwit /dag
CLOSE-UP: 21 – 0 dagen voor kalven
900 VEM / kg DS = 10.000 VEM / dag
< 1300 (-1500) gram zetmeel / dag
< 50 gr suiker / kg DS
14 – 15% RE
1600 gr eiwit / dag
13% pensonbestendig en 2% pensbestendig
3. Praktijk Check: eet de koe het stro op? Of niet?
Het perfecte rantsoen voor een koe in droogstand bestaat hoofdzakelijk uit maïs en stro. Exact wat u als veehouder waarschijnlijk nu al aan uw dieren geeft.
Het is echter van groot belang dat het stro volledig wordt opgenomen door de koe en ze dit niet uitselecteert.
Streefwaarde voor far-off periode :
6 tot 6,5 kg stro per dag. Indien het lange stro in de voedermengwagen wordt toegevoegd zal de koe maximaal 3kg stro eten en de rest uitselecteren.
Enkel bij fijngemalen stro kan het selectiegedrag voldoende gecorrigeerd worden, ten einde de volledige 6.5 Kg stro te laten opeten. (cfr grafiek 2 )
De koe is selectief in zijn eetkeuzes
Koeien hebben de neiging om lang stro uit het rantsoen uit te selecteren, met als gevolg onvoldoende DS-opname.
Als het stro voldoende kort is voor het gemengd wordt is het mogelijk tot homogeen droogstandsrantsoen te komen.
Veel mensen geven onbewerkt, lang stro aan hun koeien in de droogstandsperiode om kosten te besparen op korte termijn. Dit brengt echter vaak (duurdere) problemen met zich mee op de iets langere termijn.
4. De essentiele verschillen tussen lang stro en kort stro
Lang stro
Kort stro
Alleen wanneer het stro eerst fijngemalen wordt alvorens toe te voegen in de voedermengwagen kan de DS-opname voldoende hoog blijven voor de kalving. Hierdoor verkleint de kans op subklinische ketose en pensverzuring.
Gezien er na de kalving een verschuiving is van een meer vezelrijk rantsoen naar meer energierijk rantsoen treedt er altijd een pH daling op door groter aanbod van zetmeel. Evenwel bij fijngemalen stro in de droogstand de pH daling NA de kalving beduidend kleiner ( pH 6 ipv pH 5.9) ( bij lang stro is de pens pH dus 10x zuurder gezien pH een logaritmische schaal is). Bij deze laatste wordt de eetlust verder onderdrukt met meer kans op metabole stoornissen en verschillende ziektebeelden na de kalving met een grote directe en indirecte economische impact.
5. Oplossing: Gehamerd stro
Alleen door het stro voorafgaand aan het mengen te verkleinen tot 4 – 6 cm kan het selecteren door de koe vermeden worden. Bij het ‘malen’ van het stro met een hamermolen spreekt men van gehamerd stro.
Eigenschappen van gehamerd stro
Gehamerd stro in het rantsoen
- Het waslaagje dat rond de strohalmen zit , is verwijderd door het hameren, waardoor de verteerbaarheid stijgt ( VEM stijgt met 100 a 150 eenheden).
- Door het fijn malen vergroot het contactoppervlak van de vezels in de pens met de pensflora. Hierdoor kan de cellulose-vertering veel efficienter doorgaan, met als gevolg veel stabielere en significant hogere pens-pH met eenzelfde rantsoen. Bij toevoegen van gehamerd stro aan een ‘snel’ rantsoen wordt de transitsnelheid merkbaar vertraagd waardoor er meer herkauwbewegingen plaatsvinden, voedingsstoffen efficiënter worden omgezet met gezondere en productievere koeien als gevolg.
Superieure vochtopname bij gebruik van gehamerd stro als stalstrooisel.